1 Peter 4
Vroeger en nu
1Pt 4:1. Het eerste vers sluit weer direct op het voorgaande aan. Dat zie je aan het woord “dus”. Dit woord maakt duidelijk dat er nu een conclusie volgt. Toen Christus op aarde was, heeft Hij “in [het] vlees geleden”. Dat ziet niet op Zijn werk op het kruis, maar op Zijn leven te midden van Godvijandige mensen, hoe godsdienstig ze ook waren. Hij gaf niet toe aan hun vleselijke wensen en liet Zich niet tot enige zonde verleiden. De wil van God was bepalend voor Zijn leven en aan Hem vertrouwde Hij Zich toe. Het gevolg daarvan was, dat Hij lijden te verduren kreeg. Hij leed, omdat Hij volkomen op God gericht was en met de zonde niets te maken wilde hebben. Hij wilde niets doen in onafhankelijkheid van Zijn God. Dit is een gedachte waarmee jij je moet wapenen. De oproep om je te wapenen laat zien dat er een strijd te voeren is. Als jij in die strijd wilt overwinnen, zoals de Heer Jezus heeft overwonnen, moet je je wapenen. Het wapen is niet een materieel wapen, maar bestaat uit een gedachte. De inhoud van die gedachte is Christus en dat Hij in het vlees geleden heeft. Als je verzocht wordt om te zondigen, haal dan dit wapen tevoorschijn: de gedachte dat Christus in het vlees heeft geleden. Hij heeft geleden en heeft het lijden doorstaan en overwonnen. Het wezen van deze gedachte is dat Christus het lijden in het vlees heeft ondergaan omdat Hij leefde in het volle vertrouwen op Zijn Vader in het doen van Zijn wil. De satan heeft Hem verzocht door Hem aan te bieden Zijn heerschappij te aanvaarden zonder daarvoor te hoeven lijden (Mt 4:8-10). De mensen hebben Hem verzocht door Hem Koning te willen maken zonder dat Hij zou hoeven te lijden (Jh 6:15). De Heer heeft elke verzoeking afgewezen en gekozen voor het lijden omdat dit Gods weg tot heerlijkheid was. Iemand die daarin op de Heer Jezus lijkt, is Jozef. Jozef heeft ook geleden omdat hij niet wilde meedoen met de zonde. Hij wilde niet meedoen met de zonden van zijn broers en wilde ook niet meedoen met de zonde waartoe de vrouw van Potifar hem wilde verleiden (Gn 37:2b; Gn 39:9). Daardoor leed hij, net als de Heer Jezus, ter wille van de gerechtigheid. Jij moet je met dezelfde gezindheid wapenen, dat wil zeggen dat je liever lijdt dan zondigt. Het gaat erom dat je niet toegeeft aan de zonde, waartoe de wereld je voortdurend wil verleiden. Als je lijdt in het vlees, dat is in het lichaam, is het duidelijk dat je met de zonde afgerekend hebt en je daar niet aan overgeeft. Als je er wel aan toegeeft, lijd je niet. Het genieten van de zonde is geen lijden. Je kunt van de zonde genieten (Hb 11:25), maar bedenk wel dat het een tijdelijke genieting is die een bittere en vaak blijvende nasmaak geeft. Christus had niets met de zonde te doen en leed daarom. Voor jou, die Hem wil volgen, zoals je dat, naar ik hoop, in de doop beleden hebt, geldt hetzelfde.1Pt 4:2. Met je bekering en doop is “de overige tijd” aangebroken om “naar [de] wil van God” te leven. Je hebt in het verleden tijd genoeg verspeeld met het voldoen aan je begeerten. Mag ik je vragen hoe je nu je tijd besteedt in tegenstelling tot vroeger? Het zal toch niet zo zijn dat je gewoon doorgaat met het bovenmatig consumeren van films en ander amusement? Je gaat toch niet nog steeds helemaal op, samen met de wereld, in sport en spel? Je blijft toch niet steeds maar bezig om van je huis een steeds comfortabelere woning te maken? Het gaat niet altijd om dingen die in zichzelf verkeerd zijn. Waar het om gaat, is dat het dingen zijn die het leven bepalen van mensen die geen rekening houden met de wil van God, maar naar hun eigen begeerten leven. 1Pt 4:3. Bij die mensen hoorde jij vroeger ook en op die manier leefde jij ook. Dat is toch zeker wel veranderd bij je bekering tot God en je overgave aan de Heer Jezus? Je hebt vanaf dat moment een totaal ander levensbeginsel gekregen en een totaal andere inhoud en een totaal ander doel van je leven. Als dat realiteit voor je is, zal dat te zien zijn aan een werkelijke verandering van het gebruik van je tijd. Het is “genoeg”, welletjes, “geweest”, met het volbrengen van “de wil van de volken”. Weg ermee! Die tijd is voorbij! Petrus herinnert aan die tijd. Het is soms nodig en nuttig om nog eens aan het verleden te worden herinnerd. Dat gebeurt niet om de zonden weer aan te rekenen, maar om te laten zien waarvan je verlost bent, uit wat voor een poel van verderf je gered bent. Het zal je helpen om je dankbaarheid jegens God en je toewijding aan de Heer Jezus groter te maken. Kijk maar wat de wil van de volken is, waar zij naar verlangen en vergelijk dat met de wil van God, wat Hij met je van plan is. De volken wandelen in volledige opstand tegen God en in een volkomen volgen van de eigen wil waarin zij op de meest perverse wijze hun lusten zoeken te bevredigen. Zij laten zich door niemand iets gezeggen en alle ongerechtigheid wordt ingedronken als water. Ze geven zich over aan alles wat de lichamelijke en geestelijke behoeften kan bevredigen. Daarbij ontzien ze niemand en geven ze ook de gezondheid van hun eigen lichaam prijs. Ongeremde seks, bandeloos eten en drinken en volledige overgave aan demonen vormen de ingrediënten van dit liederlijke leven. 1Pt 4:4. Ze vinden het maar vreemd dat jij je niet met hen in “dezelfde uitspatting van liederlijkheid” stort. Jouw nieuwe gedrag komt vreemd en onbegrijpelijk over bij hen die vroeger jouw vrienden waren. Omdat je niet meer meedoet, zullen ze allerlei lasterlijke dingen van je gaan vertellen. Ze begrijpen niet dat God voor je zorgt. Als je iets krijgt, zullen ze bijvoorbeeld rondvertellen dat je het gestolen hebt. Trek het je niet aan en maak je er niet druk om. 1Pt 4:5. Je mag het overgeven aan Hem Die rechtvaardig oordeelt (1Pt 2:23). Hij staat gereed om “levenden en doden te oordelen”. Het oordeel over de levenden zal de Heer Jezus uitvoeren als Hij komt om Zijn koninkrijk te vestigen (Mt 25:31). Het oordeel over de doden zal Hij uitvoeren tussen de afloop van het vrederijk en het aanbreken van de eeuwige toestand (Op 20:11). Zowel levenden als doden “zullen rekenschap” moeten afleggen aan Hem van Wie ze tijdens hun leven niets wilden weten en daarom hen die Hem beleden, hebben vervolgd en bespot en belasterd. 1Pt 4:6. Met het oog op dat oordeel is vroeger al aan mensen een blijde boodschap verkondigd. De Schrift noemt dat het “eeuwig evangelie” (Op 14:6-7). De inhoud van dat evangelie is dat ieder die zichzelf als schuldig voor God erkende en Gods oordeel over zijn leven als mens in het vlees als terecht aanvaardde, levend werd gemaakt door de kracht van de Heilige Geest. Zo is het door alle tijden heen de Geest Die levend maakt en daardoor deel geeft aan de opgestane Christus en Zijn toekomst. Dit betekent een bemoediging voor de gelovigen aan wie Petrus schrijft. Het is ook een bemoediging voor jou die ook het evangelie hebt aangenomen. Zowel voor hen als voor jou gaat het daarbij om het evangelie in de rijkere vorm ervan: het evangelie van de genade.In 1Pt 4:5 heb je gelezen dat de Heer Jezus gereed staat om te komen en het oordeel te voltrekken over alle goddeloosheid (vgl. Jk 5:9). Dat betekent dat het einde van alle dingen nabij is. Dat is al zo wanneer Petrus deze brief schrijft. Hoeveel te meer is dat dan het geval in de tijd waarin wij leven. Dat het nog steeds niet is gekomen, is te danken aan de lankmoedigheid van God, Die niet wil dat iemand verloren gaat (2Pt 3:9). 1Pt 4:7. Als je eraan denkt dat het einde nabij is, kan dat je moed geven. Het is niet lang meer en dan wordt aan alle snoeverij van de mens een einde gemaakt. Ook aan alles waar een mens zijn hoop op heeft gevestigd, zal dan een einde komen. Je kunt hierbij denken aan zijn zelfgemaakte godsdienst met zijn zelfgevormde beeld van God. Het materialisme en het spiritualisme worden geoordeeld bij de komst van de Heer Jezus. Dan zal het ook voorbij zijn met alle laster, spot en vervolging van hen die hun vertrouwen hebben gesteld op de Heer Jezus. Als de Heer Jezus komt en alle ongerechtigheid heeft geoordeeld, kan het vrederijk aanbreken. Als je daarnaar kijkt, geeft dat kracht om te dragen en te verdragen wat anders niet te dragen en te verdragen zou zijn. Laat je niet opjutten door de waan van de dag, waardoor je tot een verkeerd handelen zou komen. “Wees dus bezonnen”, reageer rustig en bedachtzaam. Laat je leiden door Gods Woord. Houd je oog gericht op de komst van de Heer. Dan zul je alles om je heen in zijn ware perspectief kunnen zien. Wees ook “nuchter”, dat wil zeggen dat je de tijdgeest niet toestaat je blik te vertroebelen, maar dat die zuiver blijft. Bekijk wat er op je afkomt in het licht van God en van de toekomst, zodat je de dingen ziet zoals ze werkelijk zijn en niet naar de schijn waarin ze zich aan je voordoen. Die nuchterheid maakt je niet overmoedig, maar brengt je tot het doen van “gebeden”. Het echte besef dat je in de eindtijd leeft, zal je tot diepe afhankelijkheid van God brengen. 1Pt 4:8. Na zo de verhouding met God te hebben voorgesteld, komt vervolgens de verhouding van christenen tot elkaar aan de orde. Wat daarbij “vóór alles” belangrijk is, is dat er “vurige liefde tot elkaar” is. Een echte en hechte band onder christenen is vooral te merken aan de belangstelling die er voor elkaar is. Dan leer je elkaar ook kennen, zowel wat betreft de sterke eigenschappen als de zwakheden. In de eindtijd is het meer dan anders van belang dat het gezelschap van gelovigen elkaar opzoekt en elkaar bemoedigt (Hb 10:24-25). Echte liefde zoekt wat tot welzijn is van de ander. Dan worden niet de zwakheden en zonden opgerakeld (Sp 16:27a), maar juist bedekt (Sp 10:12). De fouten van anderen zien en breed uitmeten is niet de liefde die de Heer heeft. Hij ziet geen zonden meer in de Zijnen, maar bedekt ze met Zijn liefde. Dat betekent niet dat je kwaad geen kwaad meer zou mogen noemen. Het betekent wel dat er na een zonde zo snel mogelijk veroordeling en zo snel mogelijk vergeving moet zijn. Liefde kan niet leven met de zonde. Als iemand een zonde doet, zal de liefde er alles aan doen om de broeder die gezondigd heeft daarvan te overtuigen, zodat de zonde kan worden beleden en weggedaan (Mt 18:15). De duivel zal altijd proberen om in het midden van de gelovigen tweedracht te brengen, vaak door kleine dingen. Dat zal hem niet lukken als we vurige liefde voor elkaar hebben.1Pt 4:9. Die liefde zal zich ook uiten door “gastvrij” te zijn. Daarbij gaat het niet alleen om je vrienden, maar juist om mensen die je niet kent. ‘Gastvrij’ betekent letterlijk ‘liefde voor vreemden’. Als er een gelovige bij je komt die je niet kent, behoor je zo iemand niet alleen een maaltijd, maar ook een thuis aan te bieden. Laat hem voelen dat hij welkom is en dat jouw hele huis hem ter beschikking staat. Dat betekent niet dat je naïef moet zijn, maar dat je die houding moet hebben. Niet voor niets voegt Petrus eraan toe dat je daarbij niet mag mopperen. Dat kan namelijk zomaar gebeuren. Een plotselinge gast kan je programma danig in de war sturen. Je kunt het ook lastig vinden omdat je net alles hebt opgeruimd en nu weer van alles tevoorschijn moet halen voor die vreemde gast. En wat te denken van de kosten die aan dit bezoek verbonden kunnen zijn. Neem daarom dit woord ter harte en ga niet mopperend of zelfs maar uitgerekend te werk, maar betoon een overvloed aan gastvrijheid. Nodig elkaar uit, neem elkaar op, neem elkaar aan en dien elkaar.Lees nog eens 1 Petrus 4:1-9.Verwerking: Wat is in de eindtijd vooral belangrijk?Elkaar dienen als goede rentmeesters
1Pt 4:10. De Heer heeft ieder iets gegeven om de ander mee te dienen. Jij mag met jouw genadegave hen dienen die voor God de belangrijkste mensen op aarde zijn: het gezelschap van de gelovigen. Wat jou daarvoor is gegeven, wordt “genadegave” genoemd. Genade speelt een grote rol in deze brief. De Heer wil de Zijnen gebruiken om Zijn genade aan de Zijnen door te geven. De genade die jij hebt ontvangen, mag je doorgeven aan andere gelovigen. De Heer heeft de genadegaven zo verdeeld, dat jij alle gelovigen kunt dienen en dat jij door alle gelovigen gediend kunt worden. De genadegave die jij hebt gekregen, is niet bedoeld om voor jezelf te houden, maar om daarvan uit te delen. Jouw gave is niet tot jouw eigen genot of eigen eer of belangrijkheid gegeven, maar behoort tot nut en genot van de ander te zijn. Zo is er een wisselwerking tussen de gelovigen. Ieder van de gelovigen is een geschenk aan alle anderen (Ef 4:7). Als jij met de genadegave die je van de Heer hebt ontvangen, doet waartoe de Heer die aan jou heeft gegeven, ben je een ‘goede rentmeester’. Een rentmeester is iemand die iets beheert dat van een ander is. Wat je hebt ontvangen, is van de Heer en Hij verwacht dat je trouw bent in het gebruik ervan (1Ko 4:1-5). Hij zal jou daar eenmaal rekenschap van vragen (vgl. Lk 16:1-13). Wat God aan genade heeft gegeven, is “veelvoudig”. Je moet hierbij denken aan een veelheid van genadebewijzen. Heb je niet zelf al in je leven ervaren hoeveel genade je hebt ontvangen? Heeft de Heer daarvoor ook niet vaak je broeders en zusters gebruikt? Denk er maar eens over na wat je allemaal aan je broeders en zusters te danken hebt en dank God ervoor dat Hij het zo heeft geregeld. Ben je niet vaak rijk gezegend in de samenkomsten en zijn ook de ontmoetingen in de huizen niet vaak bemoedigend geweest? Dat God het zo heeft geregeld, maakt tegelijk duidelijk dat een ‘eenmansbediening’ in de gemeente niet naar Zijn wil is. God heeft niet alle gaven geconcentreerd in één persoon, maar juist een grote verscheidenheid aan gaven gegeven. Daarbij geeft Hij aan de een bijvoorbeeld een woord van wijsheid en aan een ander een woord van kennis (1Ko 12:8-10).1Pt 4:11. De genadegaven worden door Petrus in twee hoofdcategorieën ingedeeld. De ene categorie is ‘spreken’, de andere categorie is ‘dienen’ (vgl. Hd 6:2-4). Eerst komt het ‘spreken’ aan de beurt. Wat kun je door woorden bemoedigd en opgebouwd worden! Dit spreken tot opbouwing gebeurt vooral in de samenkomst. Het moet dan wel een spreken zijn “als uitspraken van God” en niet het geven van een eigen mening over bepaalde dingen. Het moet, uiteraard, in overeenstemming met Gods Woord zijn, maar het moet ook naar Gods wil zijn dat het juist op die tijd gezegd wordt. Als het op deze wijze in de samenkomst gebeurt, zal dat tot grote zegen van alle aanwezigen zijn. Iedere aanwezige zal zich persoonlijk aangesproken voelen. Dat kan betekenen dat je door wat wordt gezegd, wordt vertroost, of bemoedigd, of vermaand (1Ko 14:3). Het is maar wat je nodig hebt en dat weet God Die door Zijn Geest de spreker leidt in het doen van ‘uitspraken van God’. Dat verheft de spreker overigens niet boven kritiek, want hij blijft in zichzelf een feilbaar persoon. Daarom moet wat wordt gezegd, worden getoetst aan Gods Woord (1Ko 14:29). Het ‘dienen’ wordt onderscheiden van ‘spreken’. ‘Dienen’ heeft betrekking op het delen met anderen van de stoffelijke goederen. We kunnen allemaal anderen dienen met de middelen die we hebben. Dat moet met oprechte motieven gebeuren en niet om er een goede naam door te krijgen. Het moet niet tot eigen eer, maar tot eer van God zijn. Daarom moet God de kracht ervoor geven, Hij moet het in je hart werken. Als je openstaat voor de wil van God, zowel in je spreken als in je dienen, zal Hij duidelijk maken wat je moet zeggen of moet doen. Hij geeft de genadegaven en ook de kracht om die te gebruiken. Hij geeft je eerst een opdracht en daarna geeft Hij alles wat je nodig hebt om die opdracht uit te voeren. Het is een dienst die niet in eigen kracht, in de kracht van het vlees, kan gebeuren. Pas dan ook kan het zijn tot heerlijkheid van God. De Heer Jezus is Degene door Wie je in staat bent alles tot Gods heerlijkheid te doen. Hij zal tot in eeuwigheid de kracht daartoe geven.1Pt 4:12. Petrus komt op het lijden terug. Door zijn lezers als “geliefden” aan te spreken laat hij hun zijn warme liefde voelen. Met dit woord “geliefden” zal hij niet alleen zijn eigen liefde tot hen bedoelen, maar zeker ook dat zij geliefden van God zijn. Daaraan zouden ze kunnen twijfelen door de vervolging die ze te verduren hebben. Er is nog een warmte behalve de warmte van de liefde. Die warmte is meer een hitte. Het is de vuurgloed van de vervolging die zij in hun midden ervaren. De vijand wil hen intimideren en tot verloochening van de Heer Jezus als de verheerlijkte Heer brengen. Die vervolging kan ertoe voeren dat ze beginnen te twijfelen aan de liefde van God. Het lijden dat in hun midden komt, moeten ze echter niet bezien als iets dat hen als een toeval treft en nog minder als iets dat God zendt om hun het leven moeilijk te maken. Als mensen een vuur aansteken, verwoest dat alles waarmee het in aanraking komt. Als God het vuur aansteekt, controleert Hij het ook, zodat het alleen in aanraking komt met wat Hij toelaat te verbranden. Het vuur waarin de drie vrienden van Daniël terechtkwamen, koos onder de besturende hand van God alleen de touwen uit waarmee ze gebonden waren, terwijl er van hun lichaam niets verbrandde, zelfs geen haar van hun hoofd (Dn 3:24-27).Het vuur wordt door God gebruikt om de gelovige te beproeven. De beproeving van je geloof is nodig omdat het daardoor gezuiverd wordt van elementen die het geloof toch enigszins vertroebelen. Het geloof wordt vertroebeld bijvoorbeeld door toch nog een beetje op je eigen kracht te vertrouwen of dat je meent aan bepaalde voorwaarden te moeten voldoen om in de gunst van God te komen. Dat moet allemaal verdwijnen, want je moet leren alleen en onvoorwaardelijk op Hem te vertrouwen. Het is een ernstige misvatting dat zodra iemand tot geloof komt, het met de moeilijkheden gedaan is en de zorgen verleden tijd zijn. Het evangelie is geen succesformule voor een leven zonder problemen. Valse evangelisten willen je doen geloven dat met het aannemen van het evangelie je gezond en rijk zult zijn en dat je voorspoed en aanzien zult hebben. Het zijn leugenaars die een zelfverzonnen boodschap brengen. Als je in dergelijke dwaasheden gelooft, zul je het zeker als iets vreemds ervaren dat je als gelovige ook nog met lijden te maken kunt krijgen. De werkelijkheid van het evangelie van Jezus Christus is anders. Als je daarin gelooft en in dat geloof wilt leven, zul je juist met lijden te maken krijgen. Een dergelijk leven identificeert je met Christus. En wat was Zijn deel op aarde? Dat was toch niets anders dan lijden? 1Pt 4:13. Petrus spreekt je moed in. In plaats van ontmoedigd te worden door lijden dat je deel is vanwege je verbinding met Christus, mag je je erover verblijden. Je mag deelhebben aan “het lijden van Christus”, wat natuurlijk alleen ziet op het lijden dat Hem door mensen is aangedaan en niet op het lijden voor de verzoening van de zonden. Deelhebben aan het lijden van Christus, dat is iets meemaken waarvan je weet dat Hij het ook heeft meegemaakt, geeft diepe innerlijke vreugde (Hd 5:41; Lk 6:22-23). Paulus wilde graag deelhebben aan het lijden van Christus (Fp 3:10) omdat hij zoveel mogelijk op Christus wilde lijken. Hoe meer je deelhebt aan het lijden van Christus, des te dieper mag je nu al de blijdschap daarvan genieten. Deze blijdschap zal uitgroeien tot een “vreugdegejuich” als de Heer Jezus in Zijn heerlijkheid komt. Dan openbaart Hij Zich en zal Hij door allen te zien zijn (Op 1:7). Zij zullen daarbij zijn en Hem met vreugdegejuich begeleiden. De situatie is dan volledig veranderd. Van lijdende christenen zijn zij veranderd in verheerlijkte christenen. Innerlijk is de blijdschap van het lijden echter niet veranderd, maar aangezwollen tot een uiting van vreugde die door niets wordt getemperd. Het is een uitbundig betoon van vreugde. De tijd van lijden is voorbij. De zangtijd is aangebroken (Hl 2:11-12). De heerlijkheid is gekomen in de persoon van Jezus Christus Die Zich als de Overwinnaar aan de wereld vertoont. Lees nog eens 1 Petrus 4:10-13.Verwerking: Hoe kun jij anderen dienen en door anderen gediend worden?Het oordeel begint bij het huis van God
1Pt 4:14. De heerlijkheid van 1Pt 4:13 is nog niet aangebroken. Nu is het nog de tijd dat je smaad kunt lijden “in [de] Naam van de Christus”. Het is hetzelfde lijden als het lijden dat in het vorige vers ‘het lijden van Christus’ wordt genoemd, maar met een ander accent. Daar ligt de nadruk meer op het lijden zelf, het is een lijden dat ook Christus heeft ondergaan vanwege het doen van de wil van God en waarin ieder deelt die Hem volgt. Bij lijden ‘in de Naam van Christus’ ligt de nadruk meer op de verbinding met Hemzelf. Smaad lijden in Zijn Naam is een lijden dat een direct gevolg is van het in woord en daad uitkomen voor Zijn Naam. De wereld ziet in de gelovige de vertegenwoordiger van Christus, Die Zelf, toen Hij hier was, de grote Vertegenwoordiger van God was. Daardoor ervoer Hij: “Al de smaad van wie U smaden, is op Mij gevallen” (Ps 69:10). Dat was voor Hem geen oneer en ook voor jou is het geen oneer als je in Zijn Naam gesmaad wordt. Petrus spreekt er zelfs het “gelukkig” over uit. Het lijden van Christus en het lijden in de Naam van Christus zijn bijzondere vormen van de openbaring van “de Geest van de heerlijkheid en
Copyright information for
DutKingComments